Mama mia, tutto in bici!
Amsterdam – Venetië, 1987
Schrijver dezes in het Lechdal, kort voor de eerste Alpenpas
Startproblemen
Mistroostig kijk ik uit het raam. Wordt het al droog? Kijk, die auto heeft zijn ruitewissers niet aan. Maar die daar wel. En die vrouw loopt met een paraplu op. Zucht! Vreugdeloos eet ik verder van mijn nasi. Ik ben de enige klant bij de Chinees.
Toen ik vanochtend eindelijk klaar was met inpakken (het duurt de eerste keer altijd langer dan je denkt) joegen dreigende wolkenluchten voort langs het zwerk. Het duurde nog tot Lage Vuursche voor het daadwerkelijk begon te regenen. Niet eens echt hard, maar wel gestaag. Langzaam wordt het klam onder mijn ademend regenpak, ja zelfs hier en daar nat. Zo goed ademt zo’n pak nu ook weer niet. Ik begin van mijn met zorg uitgestippelde toeristische route af te wijken om zo snel mogelijk bij betaalbaar droog onderdak te komen: de JH in Elst (U).
Als ik na de maaltijd naar de jeugdherberg ga is het eindelijk droog geworden.
De grens over
De volgende morgen schijnt de zon. Het licht valt mooi door het gebladerte als ik door het bos naar Rhenen fiets. Ik steek door naar de Waal die ik tot Nijmegen zal volgen. Het water staat extreem hoog door de vele regen van de laatste weken. In de uiterwaard banjert een vrouw met lieslaarzen door het water. Fiets aan de hand, op weg naar een nog net droog gelegen camping.
Al gauw doemt Nijmegen op, tegen een haast buitenlands aandoend decor van beboste heuvels. Na de stad gaat het heuvel op, heuvel af: de Zevenheuvelenweg, bekend van de Vierdaagse. Erg mooi. Even later fiets ik al langs de Duitse grens, maar het zal nog tot de avond duren voor ik die bij Arcen oversteek.
De douanier komt er voor uit zijn hokje, onderwijl een appel etend. “En, waar gaat de reis heen? Nach Venedig? Helemaal mit die Fiets?” roept hij verbaasd uit in een Duits-Nederlands mengelmoesje. “Na, dann wünsch ich Ihnen gute Reise und viel Sonne!”
Ik kom nog tot Straelen en vind het met 107 km wel genoeg voor vandaag. De hoteleigenaar haalt zijn eigen fiets uit het CV-hok, zodat ik de mijne veilig kan stallen.
De Duitse grens bij Arcen
Diplom Meteorologe
Ik word ’s ochtends wakker van het getik van regen op het dakraam. Tja, toch maar verder. Het landschap ziet er troosteloos uit: eindeloze, flauw golvende akkers onder laaghangende grijze regenwolken. De wegen zijn vrij druk, maar er ligt wel een fietspad naast. Een fietspad Duitse stijl: bij elke kruising – bonk! – de stoep af en even later er – bonk! – weer op.
De hele ochtend blijft het regenen, maar daarna lijkt het op te klaren. Totdat ik achterom kijk en een zeer dreigende lucht naderbij zie komen. Net als het begint te stortregenen ontwaar ik een busabri, waar ik droog een boterhammetje kan eten.
Vroeg in de avond eet ik warm in een restaurant. De TV staat aan en bij het weerbericht spits ik de oren. Een heer, die wordt aangekondigd als ‘Uwe West, Diplom Meteorologe’, belooft opklaringen voor morgen!
Na het eten bel ik vast naar de JH in Nideggen of ze nog plaats hebben.
“Ja, hebben we.”
“Maar het duurt nog even, want ik ben op de fiets.”
“Waar bent u dan?”
“In Langerwehe”
“Oei, da’s nog een heel eind! We sluiten om 10 uur, maar als u later bent kunt u aanbellen.”
Ik vertrek meteen. 24 km in anderhalf uur. Moet kunnen. Maar uitgerekend nu beginnen de eerste serieuze klimmetjes: Nideggen ligt al een beetje in de Eifel. Ik passeer het plaatsnaambord voor tienen, maar waar is de JH? Eerst maar eens lekker omlaag suizen naar het centrum. Dom, dom, dom natuurlijk, want daar wijst een wegwijzer ‘Jugendherberge’ terug omhoog. Gelukkig is het maar een paar honderd meter terug...
Het bos ingestuurd
De Eifel is een feest! Weids en rustig, allerlei tinten groen, wilde bloemen en dartele beekjes. Ik zie vakwerkhuizen die me herinneren aan de bouwpakketjes die ik als kind voor Sinterklaas of mijn verjaardag kreeg voor bij de elektrische trein. Het klimmen gaat steeds beter en ik geniet van de steeds wisselende wolkenluchten. Zolang ik er niet nat van word houd ik van zulke luchten.
Na Schmidtheim had ik een autovrij weggetje door het bos gepland. Ik ben er al achter gekomen dat de fietskaart van de Allgemeine Deutsche Fahrrad Club geen onderscheid maakt tussen verharde en onverharde autovrije weggetjes. Het is dus altijd een verrassing hoe het wegdek zal zijn. Tijdens een koffiestop laat ik daarom de waard van het café mijn ADFC-kaart zien.
“Kijk, ik wil zo verder fietsen. Gaat dat?”
“O ja, dann kommt mann recht schön durchs Wald!”
Nou, mooi was het bos zeker, maar er doorheen komen? De weg is na de regen van de voorgaande dagen behoorlijk modderig. Hoe dieper ik het bos in kom, hoe slechter de weg wordt. Zware voertuigen waarmee boomstammen worden afgevoerd hebben letterlijk hun sporen achtergelaten. Mijn banden zakken steeds dieper in de prut; ik kom nauwelijks vooruit. Terug dus, en dan helaas maar een stuk over de drukke hoofdweg. Niks aan te doen.
De bosweg bij Schmidtheim
Mannelijk verlangen
Een paar dagen later. Tevreden zit ik voor mijn tentje. Het weer werd vandaag allengs beter en nu is het echt een mooie avond. Uit een burcht aan de overkant van het dal klinkt het Jagerskoor uit Der Freischütz. Duitser en romantischer kan het niet:
Was gleicht wohl auf Erden dem Jägervergnügen?
... Den Hirsch zu verfolgen durch Dickicht und Teich,
Ist fürstliche Freude, ist männlich Verlangen ...
Ook ik heb mijn mannelijk verlangen vandaag botgevierd. Niet door een hert te achtervolgen, maar heel vreedzaam door de al wat hogere heuvels van de Hunsrück te bedwingen. “Dat gaat je niet lukken, dat wordt duwen!” zei een fietser in het Moezeldal vanochtend. Maar het ging prima!
Hitzefrei!
Plotseling is het helemaal zomer geworden. Heet! Het asfalt smelt, de margarine in mijn fietstas smelt, ik zelf smelt. Ik kom langs een dorpsschool die alle ramen open heeft staan. “Hitzefrei, Hitzefrei!” scanderen de kinderen tevergeefs.
Ik fiets verder, heuvel op, heuvel af door het Rheinhessisch heuvelland. Het gaat niet lekker. Ik ben blij met elke boom langs de weg die schaduw geeft. De Schweinebraten van gisteravond komen in opstand en proberen de weg terug te vinden. Op een gegeven moment ben ik doodop en ga midden in het centrum van Lampertsheim op de stoeprand zitten. Pff, even uitrusten. Dan dringt het tot me door: “Joh, zo gaat het niet, je moet een hotel zoeken en ècht uitrusten.” Als ik me omdraai blijk ik voor een hotel te zitten... Gegeten heb ik er niet, wel Okoubaka ingenomen en twaalf uur geslapen. De volgende morgen ben ik redelijk hersteld, maar het lijkt me toch verstandig nog niet te veel hooi op mijn vork te nemen. Naar Heidelberg is het niet ver. Ik blijf er twee nachten: de rest van de dag om verder uit te herstellen, de volgende dag om de stad te bekijken.
In de Eifel
Half Duitsland door
De rustperiode in Heidelberg heeft me goed gedaan. Het fietsen gaat nu weer goed, ook al is het elke dag weer erg warm. Ik fiets door graanvelden, bossen en naarmate de Alpen naderen ook steeds meer door weilanden. Onderweg bezoek ik een paar barokke kerken, zoals die in Steinhausen. Wat een feestelijk interieur! Je voelt je al half in de hemel. Wat een contrast met de Gereformeerde Klopperstraatkerk te Enkhuizen waar ik als kind kerkte. (Terzijde: naderhand is het interieur daarvan bij een total make-over enorm opgeknapt.)
Bij Füssen bezoek ik het overbekende kasteel Neuschwanstein. Amerikaanse toeristen denken vaak dat het is nageaapt van Disneyland, maar het is natuurlijk andersom. De eerste schetsen zijn overigens niet gemaakt door architect, maar door een decorontwerper. Van buiten is het dan ook het ultieme sprookjeskasteel, vol torens en torentjes en prachtig gelegen aan de voet van de eerste Alpen. Binnen vond ik de meeste zalen een beetje somber: toen die arme Koning Ludwig II onder even mysterieuze als verdachte omstandigheden stierf werden de werkzaamheden aan het onvoltooide interieur gestaakt. Zodoende zijn maar een paar zalen mooi gedecoreerd.
Distel op de Schwäbische Alb
Alpenvoorland bij Füssen
Effe bijkomen hoor!
“Dit gaat alleen maar omhoog, alsmaar omhoog!” waarschuwt een groepje wandelaars me, als ik halverwege de middag nog aan mijn eerste Alpenpas ooit begin. De eerste twee kilometers zijn met soms 13% steil, maar dan neemt de stijging af en wordt het echt genieten terwijl het smalle, stille weggetje langzaam omhoog kronkelt. Af en toe passeer ik een gehucht met wat houten boerderijen en een schattig dorpskerkje. Na 8 km is het uit met de pret, want daarna gaat de weg met 13% omhoog.
Na een tijdje zwoegen zie ik één bocht boven mij twee fietsers naar me zwaaien. Het blijken de Nederlandse jongens te zijn die ik beneden in het Lechdal ontmoet had. Net als ik willen ze de route vervolgen via het Timmelsjoch, maar dan daarna de Stelvio en nog veel meer grote cols, tot ze aan de Franse Riviera uitgekomen zijn. Echte bikkels dus; ik heb dan ook maar niet geprobeerd ze bij te houden. We praten nog wat en dan stappen ze weer op. Als ik even later ook weer op adem ben gekomen blijk ik een lekke band te hebben. Wanneer dat ook weer gefikst is bereik ik redelijk snel de top van het Hahntennjoch (1884 m).
In de afdaling waan ik me bijna op een andere planeet: een enorm ruig landschap van niets dan keien, waartussen hier en daar een dappere kruipden zich staande weet te houden. Het gaat steil omlaag, maar met lange rechte stukken. De wind fluit om mijn oren. Geen idee hoe hard ik ga, want ik heb nog zo’n simpel kilometertellertje zonder snelheidsmeter onderaan mijn vooras. Eigenlijk wel jammer, want waarschijnlijk is dit de hoogste snelheid die ik ooit op de fiets heb gehaald. Eerlijk gezegd zou ik het nu – ouder, wijzer en breekbaarder – ook niet meer durven.
Het begint al laat te worden als ik de camping van Imst op fiets. De buren geven een applausje, een glas fris en een lekker toetje. Als ik mijn tent opgezet heb en mijn maaltje gekookt is het al bijna donker. De dag erna had ik net zo goed in Imst kunnen blijven, want het wordt echt een luie dag. Als ik uiteindelijk in de middag vertrek hebben de eerste nieuwe gasten zich al geïnstalleerd. Ik leg die dag dan ook maar 25 km af.
Het Hahtennjoch
Het absolute hoogtepunt
In de liefde blijft de eerste je het meest bij, toch? Bij mij tenminste wel. Maar bij cols is het toch de tweede geworden: het Timmelsjoch (2509 m). De omgeving is in één woord groots. Al gauw maken de sparren plaats voor gras en alpenbloemen, vaak felgekleurde polletjes piepkleine bloempjes tussen het ruige gesteente. Een enkele verweerde alpenden houdt het nog wat langer uit, maar daarna ben ik toch echt boven de boomgrens gekomen.
De middag is al aardig gevorderd als ik met de nodige rust-en-eet pauzes en fotostops de top heb bereikt. In het restaurant is nog net één Apfelstrudel voor mij bewaard. Een gelukkie, net als het feit dat ik van een eerdere tocht per auto wist dat je in de beklimming weer een flink stuk hoogte prijs geeft. Het is vervelend als blijkt dat je nog een heel eind moet klimmen als je denkt dat je al van de afdaling kunt gaan genieten...
De hele klim heb ik in mijn t-shirtje kunnen doen. Ook weer een meevaller dat het zulk mooi weer is. Maar voor de afdaling trek ik toch mijn regenpak maar aan tegen de afkoeling. Het komt meteen van pas in de tunnel kort na de top.
Op weg naar de top van het Timmelsjoch
Brr!
Het is stikdonker in de tunnel. Ik heb weliswaar verlichting op de fiets, maar toch zie ik pas bij het licht van de eerste auto die mij achterop komt dat er diepe gaten in het wegdek zitten. Ik stap af. Lopend levert de dynamo te weinig stroom om mijn achterlicht te laten branden, dus ik hoop maar dat ze me zien. Gelukkig is er weinig verkeer en heb ik een goede reflector op de fiets. Van de zoldering drupt het. Plotseling verdwijnt mijn hele voet in een flink gat vol ijskoud smeltwater. Na 800 m begroet het daglicht mij weer. [Het Timmelsjoch maakt nu deel uit van de extra sportieve variant van mijn Rome-route. Tegenwoordig is de tunnel gelukkig verlicht.]
Een euforisch gevoel maakt zich van mij meester. Ik heb het gehaald, de hoogste pas van Oostenrijk, hoewel de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de vier meter lagere Großglockner wel véél lager begint en ook veel steiler is). Halverwege de afdaling stop ik bij Gasthof Schönau, want ik vind dat ik nóg wel wat lekkers verdiend heb. Daarna snel verder, want het is nog een heel eind naar beneden. Er zitten kilometers in de afdaling waar ik in de hoogste versnelling kan meetrappen. Uiteindelijk zoek ik kort voor Meran dezelfde weide onder bij de Passer op, waar ik vorig jaar wild gekampeerd heb. Die plek werd me toen nota bene door een vriendelijke hotelreceptioniste gewezen!
Net na de top van het Timmelsjoch. Op de achtergrond de ingang van de tunnel uit het verhaal hierboven.
Nog één keer Alpengevoel
Meran is een aangename verrassing met al die prachtige exotische bomen: libanonceders, palmen, cipressen... Na deze mediterrane omgeving en de indrukwekkende bergpassen kan het dal van de Ádige natuurlijk alleen maar tegenvallen. Het is erg warm en pogingen om bij Trento een drukke weg te vermijden door een weggetje door de heuvels te volgen kosten veel zweetdruppels. En even later daalt de weg al weer af naar diezelfde hoofdweg. [Het fietspad langs de Ádige waar de Rome-route nu over gaat was toen óf nog niet aangelegd óf ik had het nog niet ontdekt.]
Na Rovereto komt het Alpengevoel nog één keer terug. Na de historische binnenstad leidt een mooie, rustige weg omhoog door kleine dorpjes naar de Passo di Pian di Fugazze. Die is nog een heel eind weg en in één van de dorpjes ontwaar ik een uithangbord ‘Camere’. “Het kon wel eens de enige overnachtingsmogelijkheid zijn tot voorbij de pashoogte, dus laat ik hier maar aankloppen.” denk ik. Als ik de volgende dag mijn weg vervolg blijkt dat mijn vermoeden juist was.
Kluizenaarskerkje voorbij Rovereto
De laatste lootjes
In de Povlakte aangekomen is het bloedheet en de wegenkaart van Touring Club Italiano klopt niet helemaal: weggetjes die er op staan zijn er niet altijd, en weggetjes die er wel zijn staan dan weer vaak niet op de kaart. Zodoende zit er niets anders op dan de wat grotere wegen te volgen. Er is weinig meer dat om een fotostop vraagt en daardoor schiet ik wel lekker op. Ik voel me een Intercity die bijna nergens stopt, terwijl ik normaliter meer een boemeltje ben dat bij elke boom stopt: een praatje hier, een fotootje daar, enz.
Optimistisch denk ik zelfs dat ik die avond nog wel de camping bij Venetië haal, waar ik met mijn afhalers Bert en Hans heb afgesproken. Tot ik in Pádova een wegwijzer ‘Venézia 45 km’ zie. Hè, zo ver nog? Kannie kloppen. Maar het klopt wèl. En het wordt al laat. Toch nog maar een hotelletje zoeken dan maar. “Mama mia, tutto in bici da Olanda?” roept de receptioniste verbaasd uit. Mijn fiets krijgt een plaatsje in de balzaal, die op dat moment toch niet gebruikt wordt.
Ik noteer die avond met 115 km de grootste dagafstand van deze reis. De volgende dag komen daar nog 26 km bij, dwars door de industrie van Mestre naar camping Rialto in Campalto. Het wordt een gezellig weerzien met Bert en Hans en na een cappuccino in het campingcafé doen we samen nog een dagje Venetië, waar we natuurlijk gruwelijk afgezet werden. De volgende dag is het tijd om de terugtocht per auto te aanvaarden. We willen weer via het Timmelsjoch, maar dat blijkt nu gesloten te zijn vanwege noodweer...
Bestemming bereikt!
De hierboven beschreven fietsreis was het eerste begin van de Route naar Rome. Hoe deze route ontstond kun je elders op deze site lezen. Op de kaart hieronder geeft de doorgetrokken rode lijn aan hoe ik in 1987 ben gefietst; de gestippelde lijn laat zien hoe de Rome-route nu loopt.